Doelen in de WMO

In de WMO staan twee doelen centraal:

  1. zelfredzaamheid
  2. participatie

Zelfredzaamheid  wordt in de wet omschreven als  ‘in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden’.

Participatie wordt omschreven als ‘deelnemen aan het maatschappelijke verkeer’.

Het begrip zelfredzaamheid wordt in het kader van de WMO dus sterk teruggebracht tot het kunnen verrichten van handelen en structureren van het huishouden. De meer sociale zelfredzaamheid, zoals het onderhouden van relaties, ontdekken wie de goede en wie de ‘foute’ vrienden zijn, rekening kunnen houden met anderen, heeft binnen de WMO geen plek. Terwijl dit voor veel mensen met een verstandelijke beperking juist veel moeilijker is dat de verschillende aspecten van zelfzorg.

Participatie wordt in de wet helemaal slecht gedefinieerd. Wat kan hier onder verstaan worden? Betekent dit dat iemand met een verstandelijke beperking perse tussen niet gehandicapte mensen moet wonen, of naar een soos of dagopvang gaan met ouderen? Het woord ‘wijk’ heeft in dit verband een speciale betekenis, omdat veel mensen het begrip participatie verbinden aan dat alles in de eigen wijk moet plaats vinden. Een voorbeeld hiervan is een gemeente die een zorgboerderij geen geschikte plek vindt voor dagbesteding in het kader van de WMO, omdat het buiten de bebouwde kom van de gemeente ligt en niet in een wijk.

Voor KansPlus betekent participatie niet dat uw kind gedwongen wordt alles te doen samen met, of tussen niet gehandicapte mensen als dat voor hem geen meerwaarde heeft. Participatie betekent  wel dat hij deel kan nemen aan maatschappelijke activiteiten en gebruik kan maken van maatschappelijke voorzieningen als hij dat zelf wil. Dat hij naar een winkel kan gaan om boodschappen te doen, dat hij gebruik kan maken van het openbaar vervoer, dat hij lid kan worden van een sportvereniging of hobby-club, enzovoort.

In het hoofdstuk over inclusie wordt dit verder uitgewerkt.